Vanaf ongeveer 1953 had Lenie samen met haar man de winkel gedreven. Aanvankelijk woonde het gezin achter de winkel. Met vier kinderen werd dat nogal krap en toen de bovenburen vertrokken konden ze gelukkig boven de zaak gaan wonen.
Haar echtgenoot was ‘zetbaas’ van de Coöperatieve Samenwerking, zoals ze het noemt. Wat hield een coöperatieve winkel in? ‘Het was voor het volk, verder weet ik het niet zo, het kwam eigenlijk op hetzelfde neer als de andere winkels’.
Na de Tweede Wereld van het idee van de coöperatieve winkels wat verwaterd. Een coöperatie was een soort winkel met leden, die daar producten konden kopen die voor de leden gezamenlijk zijn ingekocht. Het gezamenlijk inkopen leidde tot lagere prijzen voor de klanten-leden. Veel coöperaties waren opgericht door socialisten. Rond 1930 waren er 23 filialen van Coöperatie ‘De Samenwerking’ in Amsterdam, waaronder deze winkel in de Van der Pekstraat. Hoeveel winkels van 'De Samenwerking' er in de jaren vijftig nog waren is niet bekend.
Lenie’s echtgenoot kreeg een vast salaris, hoeveel weet ze niet meer, een paar honderd gulden. Als ze een goede omzet draaiden, kreeg hij meer. Lenie kreeg niet meer dan 30 gulden per week, ondanks het feit dat ze net zo hard werkte als haar man.
De Co-op was een van de vele winkels in de straat. Er was ook een Albert Heijn, De Gruyter, de VANA, een aantal gespecialiseerde zaken en een Jantje van Alles, die onder andere speelgoed verkocht. De Co-op verkocht kruidenierswaren, zoals koffie, suiker, bonen, kaas en vleeswaren en zakjes kolen. Ze verkochten ook sigaretten, bier en frisdrank. ‘Exota was dat. We hebben nog wel eens meegemaakt dat een fles geëxplodeerd is. Mijn man moest met onze dochter naar de dokter om het te laten hechten.‘ Op een gegeven moment kwam er ook brood bij. Voor elk nieuw product moest haar man weer een nieuw diploma halen.
Ontspanning en vrije tijd
Veel tijd voor ontspanning was er niet. Een paar keer per week kwam een groepje huisvrouwen, nadat ze de kinderen naar school hadden gebracht, koffie drinken bij Lenie in de keuken achter de winkel. Haar man mopperde wel eens: ‘Kom je nog eens helpen?’. Het was hard werken maar het was ook een gezellige tijd. ‘Je kon elke klant’. ‘Ik stond altijd tot vlak voor de bevalling in de winkel en snel daarna weer. We hadden nu eenmaal geen personeel. En dat was nu eenmaal zo. Later gingen we wel eens op vakantie, dan kwam er een waarnemer uit de stad of uit Vogeldorp. Maar als we dan van buren die ook daar kwamen, hoorden dat het een puinhoop was in de winkel, wilde mijn man meteen weer terug.’ Lenie was meestal ’s avonds te uitgeput om nog op pad te gaan. ‘Ik weet nog goed dat we een keer bioscoopkaartjes hadden gekregen van mijn dochter. Ik viel meteen in slaap toen de film begon en heb de hele tijd geslapen. Zelfs als Peyton Place op de televisie was, viel ik in slaap.’ Een keer is ze een tijd overspannen geweest.
Kopen op de pof
Of er wel eens op de pof gekocht werd? ‘Schei uit alsjeblieft. Mijn man moest er dan achteraan, maar de man van die vrouwen mocht dat niet weten. Ze kregen iedere week huishoudgeld, uit het loonzakje, en daar hadden ze maar mee rond te komen’. ‘In het krijt staan’ was een schande en als de schulden te hoog opliepen, gingen sommige winkeliers naar de werkgever van de wanbetalers en dan werd het ingehouden op het loon. ‘Wij hebben dat nooit gedaan. Dreigen was genoeg’.
Werk aan de winkel
‘We gingen om half 9 open. Mijn man bracht eerst de kinderen naar school op de transportfiets. Hij was echt een artiest op die fiets. Soms was er iets in de reclame. Dan maakte hij kartonnen reclame borden. Hij maakte altijd veel werk van de etalage. Een keer per jaar was de balans, dan moest alles op orde zijn. Het was nog geen zelfbediening, we wogen alles zelf af. Ik zat achter de kassa, maar de boekhouding en financiën liet ik aan hem over. Ik maakte schoon, dat was werk genoeg. Eens in de week, op vrijdag, kwam de nieuwe voorraad. Dan haalde ik de planken en schrappen leeg, maakte alles schoon, zette de nieuwe voorraad achterin en de oude voor.’
‘Om zes uur gingen we dicht, maar de klanten wisten ons altijd te vinden. Een keer kwamen ze zelfs op zondagochtend op het raam kloppen, ze wisten waar we sliepen. Voor een rol wc papier. Kwaad dat mijn man was. Dan neem je maar een krant. Er werd ook vaak gebeld om de bestellingen op te geven en mijn man ging ze dan bezorgen op de transportfiets. We hadden ook vaak bestellingen van de schepen langs het kanaal.’
Onder de trap hing de telefoon, dat was om bestellingen door te geven, maar klanten kwamen ook vaak bellen. Dat kostte een dubbeltje. Soms kwamen ze om kwart voor zes en dan stonden ze om kwart over nog te bellen, terwijl wij wilden sluiten.
Huishouden
‘Sunlight zeep verkochten we ook, dat gebruikten we voor alles. De kinderen gingen ermee in bad. Het duurde heel lang voordat we een douche hadden. Op dinsdagmiddag was de winkel dicht, dan deed ik de was. Soms ook wel op zondag, dat kon niet anders. Voor de kinderen hadden we niet echt veel tijd. Alles stond dan op het vuur in grote ketels, ik heb de wringer nog waarmee de was werd uitgewrongen. In het spoelwater ging wat blauwsel. Poppetje blauw noemden we dat. Daar heb ik er ook nog eentje van. Als de kinderen in bed lagen ging ik gauw de vloer van de winkel dweilen. Ik heb niet voor niets een versleten rug. Tegen zessen ging ik koken, beneden in de keuken, dan konden we om zes uur meteen aan tafel. We hoefden alleen maar de pannen mee naar boven te nemen.
De IJtunnel
‘De Van der Pekbuurt was een nette buurt, je moest een bepaald salaris verdienen voor je in aanmerking kwam voor een huurhuis. Er woonden leraren, middenstanders en ambtenaren. Maar de pont gaf ook veel klandizie. Er konden maar een paar auto’s op de pont en er stond in de spits dus altijd een rij vanaf het Mosveld. Vaak stapten ze uit om een reep chocola te kopen. Nadat in 1968 de IJtunnel open was gegaan, werd de omzet steeds minder. Het was ook de tijd dat de supermarkten opkwamen.’ Toen de winkel dicht ging, ging Lenie’s man in de beveiliging. Lenie ging werken in een kantine van de universiteit. Geen van de kinderen wilde een winkel. ‘Daar hadden ze wel hun bekomst van’.