“In 1957, ik was toen zestien, ging ik werken in een slagerij in Purmerend. Ik verdiende er 25 gulden per dag. Dat was toen best veel. De busreis vanaf de Meeuwenlaan naar Purmerend kreeg ik zelfs vergoed. En mijn moeder kreeg er ook het vlees goedkoper. We hadden het niet zo breed na de oorlog, dus dat was een hele welkome aanvulling op het huishoudgeld. De reden dat ik bij die slagerij ging werken was dat ik graag voor twee maanden naar Frankrijk wilde, bij een correspondentievriendinnetje in Nantes logeren. Mijn ouders vonden dat prima, maar hadden daar het geld niet voor. Maar als ik dan zou gaan werken, dan kon ik ervoor sparen.
“Van mijn eerstverdiende salaris wilde ik graag mijn moeder verwennen met een hoedje uit de hoedenwinkel op de Hagedoornweg. Dat was een zeer chique zaak, wel klein, maar met een prachtige etalage. De hoedenwinkel was gehuisvest op de plek waar nu ‘de Breihoek’ zit. Behalve dameshoeden werden er ook accessoires verkocht: handschoenen, hoedenspelden, sjaals, etc. Mijn moeder wist van niks. Ik nam haar mee naar de Hagedoornweg voor een verrassing – want we gingen daar wel vaker winkelen. Ja, die Hagedoornweg, dat was een geweldige straat… Een gewéldige straat! Je had er van álles. En er waren prachtige etalages te zien. Het was dé winkelstraat! Waarschijnlijk was het dat al voor de oorlog.
“In de hoedjeswinkel liet ik haar iets uitkiezen. Het werd een astrakan hoedje. We liepen daarna naar ons huis in de Spechtstaat, mijn moeder met het nieuwe hoedje op. Ze was apetrots! We kwamen over de Groene brug waar boven ons hoofd allemaal meeuwen rondvlogen. Midden op die brug liet een meeuw zijn behoefte vallen. Op de hoed! En astrakan is een bijzonder soort wol met van die gekrulde zwarte haren. We zijn meteen hard naar huis gehold, waar mijn moeder van alles heeft geprobeerd om het eruit te krijgen. Met inkt en schoensmeer trachtte ze daarna nog de gebleekte vlek wat te camoufleren. Vergeefs. Daarna was mijn moeder zo verdrietig. Maar ze is dat hoedje eigenlijk altijd blijven dragen, mét dat vlekje van die eerste dag.
“Door die gebeurtenis zal ik dat winkeltje altijd blijven herinneren. Er werkte een oudere dame. De atmosfeer was heel anders dan bij de andere winkeltjes in de buurt. Ik kwam er daarna nog vaak, meestal voor een sjaal of voor een speldje die je droeg om een sjaaltje in te doen. Maar ik stond me vooral steeds te vergapen aan de hoeden. Ik kocht er zelf ook nog wel eens eentje, mét een hoedendoos natuurlijk. Ik was toen nét getrouwd, weet ik nog. Ik ben heel jong getrouwd, 23 jaar. Dat was in 1964. Het was een prachtige hoed met een rand, donkerblauw voile. Schitterend! Mijn man heeft het er nog wel over. Je droeg het bij een mantelpak bij voorkeur. Mijn zwak is eigenlijk altijd hoedjes geweest, én gebleven.
“Ik denk dat die hoedenwinkel er tot ongeveer 1967 heeft gezeten. Waarschijnlijk omdat er steeds minder hoedjes werden gedragen. De flower power-tijd kwam op, ook de jongeren droegen geen hoedjes meer. Ik herinner me ook dat ik een bolhoed droeg, bij een zwart mantelpakje. Dat was prachtig… Overigens heb ik nog wel mijn petten bewaard van de flower power-tijd. Vroeger droeg elke huisvrouw wel een sjaal, om het kapsel netjes te houden tijdens het schoonmaakwerk, maar ook buitenshuis als bescherming tegen wind en regen. In de jaren zeventig verdween de hoofddoek, net als de dameshoed. Grappig dat de hoofddoek weer helemaal is teruggekeerd in het straatbeeld, tezamen met de moslima’s.”
- Enkele oude hoedjes uit de verzameling van Els zijn tentoongesteld in de presentatie op onze locatie in de Van der Pekstraat.